“God is goed.” De jeugdleider had het al vaak gezegd. Maar de jongen die naast hem zat, was het er niet mee eens.
“Waar is die goede God dan?” vroeg de jongen. “Hij doet niets, Hij zegt niets!”
De jeugdleider wees naar de zon. “De zon zegt ook niets en doet niets. En toch, niemand kan zonder de goede zon in leven blijven…”
De jongen dacht na. Thuis had hij een hoop ellende meegemaakt. Hij zei: “Waar de zon schijnt, zijn er ook schaduwen.”
Dat kon de jeugdleider niet ontkennen. Hij kende zelf die donkere kant van het leven maar al te goed.
“Je hebt gelijk,” zei hij. “Daarom moet je dit doen: houd je gezicht steeds op de zon gericht. Dan zullen de schaduwen achter je vallen.”