Iemand vertelde eens het verhaal over een tweeling, een meisje en een jongen, die in de baarmoeder met elkaar in gesprek zijn. “Ik geloof dat er leven is na de geboorte”, zegt het meisje. Haar broertje wil daar niet aan. “Nee, dit is alles wat er is. We hebben het hier toch goed, we hebben ons natje en droogje.” Maar het meisje blijft erbij: “Er moet toch meer zijn dan deze donkere plek. Ergens moet licht zijn en ruimte, om te bewegen.” Maar haar tweelingbroertje laat zich niet overtuigen.
Na een poosje zegt het meisje schuchter: “Er is nog iets, maar dat zul je ook wel niet willen geloven: ik denk dat wij een moeder hebben.” Daarop wordt haar broertje boos. “Wat? Hoe kom je erbij? Ik heb nog nooit een moeder gezien! Jij trouwens ook niet. Waarom moet je zo nodig meer hebben dan dit? We hebben het hier toch goed?”
Een tijdlang is het stil in de baarmoeder. Dan zegt het meisje ten slotte: “Voel je niet af en toe die samentrekkingen? Soms doet het pijn.” Ja, die heeft hij ook gevoeld. “Maar wat is daar zo bijzonder aan?” “Nou,” zegt ze, “ik denk dat die ertoe dienen om ons voor te bereiden op de overgang naar een nieuwe plaats, waar het veel mooier is dan hier, waar we onze moeder van aangezicht tot aangezicht zullen zien. Lijkt je dat geen prachtig vooruitzicht?”