Etty Hillesum wist als jodin in 1942 dat ze in dodelijk gevaar was. En toch: ze was niet hopeloos. Want ze zag tekenen van God om zich heen. Zo’n teken zag ze in een jasmijn die bloeide achter haar huis in Amsterdam.
In haar dagboek schreef ze: “Hoe is het toch mogelijk, mijn God. Die jasmijn staat daar ingeklemd tussen de verveloze muur van de achterburen en de garage. Tussen dat grauw en dat modderige donker is hij zó stralend, zo ongerept, zo uitbundig en zo teer als een overmoedige jonge bruid, verdwaald in een achterbuurt. Ik begrijp niets van die jasmijn. Dat hoef ik ook niet te begrijpen. Men kan nog best in deze twintigste eeuw in wonderen geloven. Dit is een wonder. En ik geloof in God, ook als de luizen me binnenkort hebben opgevreten in Polen.”