De Engelse natuurkundige Isaac Newton liep eens met zijn studenten langs een begraafplaats.
“Wie is er zo dwaas,” zei één van de studenten, “dat hij nog gelooft dat deze doden kunnen opstaan?”
Newton, terug in de collegezaal, nam een pot en deed daarin zand en ijzervijlsel. Dat schudde hij goed door elkaar heen. Toen vroeg hij aan zijn studenten: “Wie is er zo wijs, dat hij het ijzervijlsel uit het zand kan halen?”
Daarna nam Newton een grote en sterke magneet. Die hield hij boven de pot. En de ijzerdeeltjes sprongen eruit!
Newton liet een stilte vallen en zei toen tegen zijn studenten: “Zou God de Almachtige dan niet uit het stof de dode mens tot leven kunnen wekken?”